foto Anne-Marie |
Oude tijden herleven. Toen ik leerde vliegen had ik zo’n slapeloosheid dat ik vaak half in coma over m’n bottombar hing te suffen. In de loop van de jaren ben ik bijna gaan geloven dat het normaal is om pas wakker te worden als ik go-go-go roep. Afgelopen wiekend was het weer raak. Ik dacht slim te zijn en halverwege Hinterweiler bij m’n moeder in Limbabwe te logeren, maar de examenfeestjes aldaar hebben dusdanige proporties dat ik tot dik na tweeën het bed uitbonkte dankzij een of andere ruige boerenband. En de zaterdag werd het weer veel te gezellig, met alle duffe gevolgen van dien.
Zaterdag woei het keihard dus vliegen was geen optie. Met een hele groep gingen we uit wandelen, rond een kratermeer en naar de burcht van Mandelschein. Alles even prachtig, glooiende weilanden vol veldbloemen, pittoreske ruïnes, volle bomen, een straaltje zon. Ook bijzonder gezellig om eens wat door te praten met Tanno, Mario, Ruud. We kennen elkaar allemaal al jaren maar pas bij het niet-vliegen ontdek je iemands gedachten over niet-vliegzaken.
Zondag openden Rinus en ik weer eens de vloer (nou ja de lucht eigenlijk) maar het leverde me geen meter hoogtewinst. Niemand had haast om aan de taak te beginnen dus het was één grote ontspannen picknick naast de startbaan. Op de start rende een overmacht aan Duitse ‘officials’ met fluoriserende gele hesjes en een strak hiërarchische commandostructuur vreselijk overspannen te raken. Ze leken overgeorganiseerd, maakten zich enorm druk om zaken die tien centimeter over de baan uitstaken of koersafwijkingen van twee graden, maar ondertussen hadden ze geen idee van de startvolgorde, geen methode om dragonflyliefhebbers en trikelustigen, wedstrijddeelnemers en vrijvliegers, flexies en rigids soepeltjes uit elkaar te houden, en raakten ze gestresster van het feit dat dragonflypiloten geen helm dragen dan van de loshangende touwtjes die zich ieder moment rond de wielas van de dolly konden wikkelen. Ik vond het wel amusant om te zien hoe de wedstrijdpiloten stug kalm bleven, terwijl de starthulpen zwetend liepen te roepen en zwaaien.
M’n tweede start was laat en dankzij Kurt vond ik een brede zachte bel. Heel rustig klom ik tot zo’n twaalfhonderd meter toen ik niet meer bij hem kon komen zonder terug te steken (hij zakte uiteindelijk op het veld uit, ik net iets verderop). Ik zette koers richting het eerste keerpunt, de Nurnberger racetrack, maar in de verte zag ik al een groot bos opdoemen. Nou niet aarzelen of ik er rechts of juist links langs zal gaan. Boven een aantrekkelijke landingsmogelijkheid zag ik een paar roofvogels draaien en jawel hoor, het ging er een beetje omhoog. De vogels hadden er echter geen behoefte aan om wolkenbasis te bereiken, ze waren misschien teveel gefocust op de muizen in het gras, en na een kwartier rondzoeken op honderd meter boven de grond moest ik het opgeven. Terwijl ik m’n vleugel inpakte kon ik de laatste sleeps de lucht in zien gaan. Nou niet mezelf overgeven aan teleurstelling, maar terugdenken aan de gezelligheid, het mooie weer, de goeie starts en landingen.
Wel erg fijn dat Martijn naar huis reed. Met hem heb ik m’n eigen Brian!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten