We zijn een kleine clan, de Nederlandse
zeilvliegers. Geen gemeenschap, want dat woord veronderstelt veel meer
gemeenschappelijks dan bij ons aan de orde is. Geen familie: lang niet
iedereen kent elkaar. Geen club, eerder een verzameling
clubjes. Maar wel een clan, een onderdeel van de stam piepkleine
ongemotoriseerde luchtvaart. Inclusief partners die zelf niet vliegen,
maar die jarenlang mee op vakantie gaan en waarvan sommigen onmisbare
rollen vervullen. Om onszelf te benoemen hebben we
het vaak over ‘de afdeling’, de afdeling zeilvliegen van de KNVvL.
Waarin naast zweefvliegers, parapenters en parachutespringers ook
ballonvaarders en gemotoriseerden zitten, waar we maar weinig mee gemeen
hebben.
Vijf tot achthonderd mannen en een tiental vrouwen,
allemaal behoorlijk gek van vliegen. Gezien de aard van de sport kan
dat alleen door er een substantieel deel van je tijd, je geld, je
emoties en gedachten aan te besteden. Voor de meeste
actieve zeilvliegpiloten wordt het vliegen een groot deel van hun
leven, voor velen van ons draait het leven zelfs helemaal om het
vliegen. Niet alleen tijd en geld, maar ook vriendschappen, identiteit,
verlangens en ambities.
En we hebben elkaar hard nodig. Niemand kan serieus
zeilvliegen zonder de inspanningen en betrokkenheid van anderen. Je
vleugel en harnas moeten gebouwd, af en toe gerepareerd en soms
nagekeken worden. Je moet opgetrokken worden of starthulp
om de lucht in te komen. Iemand moet je ophalen. Er is iemand nodig die
ons de luchtvaartautoriteiten van het lijf houdt, en iemand die zorgt
voor toestemming en plek om ergens te starten en te landen. Zelfs als je
geen instructie meer nodig hebt, als je altijd
terug naar je auto vliegt, als je nooit wedstrijden vliegt, kan je het
niet alleen.
Dat zou ook bijna niemand willen, het is niet
zozeer de afhankelijkheid die ons bij elkaar brengt. Het is gewoon fijn,
om vrije tijd en passie met elkaar te beleven.
Maar. Die wederzijdse afhankelijkheid, en die
sociale kant, het feit dat vliegen onze identiteit, onze diepste
verlangens en ergste angsten, onze liefde en ons verdriet, bepaalt,
maakt het ook kwetsbaar. Maakt ons kwetsbaar. Eén van de
ergste dingen die ons kan overkomen, is uitsluiting. Doordat iemand zo
gewond is geraakt dat ie niet meer mee kan doen. Of doordat de clan
iemand verbant.
Ik weet hoe dat voelt, want het is mij overkomen.
Toen mijn man plotseling besloot dat hij genoeg van me had, stelde hij
ook maar meteen alles in het werk om me het wedstrijdvliegen uit te
werken. Dat gebeurde op zo’n schofterige manier
dat ik niet alleen kapot was van verdriet, maar ook veel te verbijsterd
over zoveel kwaadaardigheid om me er tegen te weren. Hij was kampioen
en voorzitter wedstrijdcommissie, ik was geen toppiloot en had altijd
wat onzichtbaarder m’n ondersteunening geleverd
als secretaris en rechterhand van de voorzitter. Tout
wedstrijdvliegende afdeling liet me in de steek. Het schokte me meer dan
een zware crash ooit had kunnen doen.
Als ik nu zie hoe iemand anders slachtoffer wordt
van machinaties om hem uit te sluiten, nota bene één van de weinige
mensen die me juist opgevangen en gesteund hebben, word ik
verschrikkelijk kwaad en wanhopig. Waarom doen mensen zoiets?
Waarom doen zeilvliegpiloten zoiets? Een ex kan me verraden omdat ie
z’n kwade geweten moet sussen, maar wat is te winnen voor een lid van de
clan die z’n relatie en positie goed voor elkaar heeft?
Verraad, kwetsen en vernederen komen meestal voort
uit hebzucht, jaloezie of eerzucht. Geld, liefde en macht. Het wordt
mogelijk gemaakt door de passieve, zwijgende meerderheid. De omstanders
die de gemakkelijke weg kiezen, conflicten uit
de weg gaan.
Als de enige overgebleven Nederlandse
sleeppiloot/sleeptoestel, die altijd klaar staat om iedereen op te
trekken, niet voor de NK gevraagd wordt, wil ik het niet op m’n geweten
hebben dat hij zich net zo in de steek gelaten voelt als ik
zelf heb meegemaakt. Dan ga ik naar Stadskanaal in plaats van Deelen.