De rit naar Trial Bay was tranentrekkend prachtig, een soort
Maasland plus. Het tropisch regenwoud bij Dorrigo adembenemend magnifiek, Klein
Duimpje kon elk moment achter een boom verschijnen. Het landschap voor Glenn
Innes zo lieflijk, beyond kitsch. En nou zit ik weer naast de romantische
waterval in het Gibraltar national park, een soort Vijverbroeck maar dan nog
veel mooier en zonder klimbomen. Geen reeën maar possums, geen brandnetels maar
varens. Ik adem diep in, verslind al die pracht met m’n ogen, mediteer met de
geluiden, bedenk dat bomen inderdaad liefde en rust geven. Het is bijna
tastbaar hoe kool ontstaat, het wiel van de tijd beweegt voor m’n ogen. Stammen
zijn verbrand, her en der liggen bemoste rottende omgevallen bomen, overal
groeit fris groen en lianen strekken zich uit. Er is nog een enkele rode ceder
van meer dan duizend jaar, maar de meeste zijn gekapt. Misschien kan ik me een
beetje voorstellen hoe het voor aboriginals moet zijn geweest, dat hun
leefwereld en leefwijze zo grondig kapot zijn gemaakt. Als je door het bos
loopt voel je de verrukking om de natuur en tegelijk de pijn om de domme
vernietiging. Zelfs al is het dromerige landschap ontstaan door landbouw en
houtkap, zijn het de eiken en berken die vage herinneringen aan iets Keltisch
oproepen, zelfs al zijn er overal voorzieningen: picnictafels, barbecueplaten,
redelijk schone wc’s en afvalbakken, zodat dit paradijs toegankelijk is voor
iedereen. Het is hartverscheurend om te zien wat er vernietigd is, en nog
steeds wordt.
Byron Bay!
En ik heb zelfs een vluchtje gemaakt, met een fantastische
spotlanding precies voor de opgang naar de parkeerplaats. Ik kwam nogal gaar
aan om een uur of drie, tegen een lucht van zware donkergrijze wolken en
miezerregen. Cameron was ergens met Lyn aan het koffiedrinken, en de tomtom
stuurde me alle kanten op, dus ik had er weinig vertrouwen in. Maar net toen ik
het zoeken opgaf zag ik een auto met hangglider op het dak. Ik werd nogal
onvriendelijk ontvangen, één man in het bijzonder was nogal snobberig met ‘you
can’t park there’ en hoeveel uur ik wel niet had en hoe goed hij Ricky en Shane
en Russell kende enzo. Desondanks hielpen ze me naar de start, zetten in
noodtempo m’n F2 op en gooiden me van de berg af. Onder me zag ik een wallaby
rondhoppen, boven me cirkelden twee enorme zee-arenden en even later zag ik een
andere soort: spierwitte kop en roodbruine fluwelen vleugels. Schitterend, ik
lachte hardop en probeerde met de vogels mee te vliegen. Vanwege het slechte
weer en omdat ik het behoorlijk koud had en omdat de vloed opkwam zodat m’n
landingsmogelijkheden snel extreem klein werden, besloot ik al na een minuut of
tien, twintig te landen. Net toen ik m’n boeltje op het gazonnetje had
geparkeerd ontmoette ik Thea en Ashley, die me naar m’n auto brachten en
adviseerden over een slaapplek en eten. Zodoende zit ik weer in een
backpackers, een hele hippe dit keer. The art factory, proberen te slapen met
vijf anderen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten