Ik ben helemaal afgedraaid, van de hitte, de herrie van de
vogels, de wijn van de buren, het gesjouw met m’n vleugel en belachelijk zware
harnas, stof, dehydration, wind, angst. En tegelijk intens gelukkig.
Gisteravond tegen elf uur kwam ik in Manilla aan, vijf uur rijden met m’n eigen
muziek keihard door de auto dankzij Conrads soldeerkunsten, hapje Chinees
onderweg, met Camerons tomtom direct naar de camping en Katharina’s tentje in
het donker opgezet. Vanmorgen wakkergeschreeuwd door de vogels (gala’s en witte
kakatoos denk ik, een soort kraaien, een soort eksters, en iets merelachtigs en
allemaal even luiddruchtig en tam). Heel relaxed m’n ontbijtje in elkaar
geflanst, spullen geordend, en om half tien op zoek naar de start. Een stoere
jongen in z’n truck (een joewt, geen idee hoe ze dat spellen en waar het
precies voor staat, maar het is een echte redneck-pickup) vol doodshoofden en
wulpse dames wees me de weg naar Godfrey’s, en terwijl ik stond te aarzelen bij
welk huis ik precies moest wezen kwamen Alan MacMillan, Fred uit Zuid-Afrika en
hun chauffeur net langs. Gauw m’n spullen op hun auto, m’n registratie bij
Godfrey geregeld, en naar boven. Mount Borah is niet enorm hoog maar het
schijnt altijd termisch te zijn, er zijn startplekken naar alle kanten en het
uitzicht is schitterend.
Ik startte om half twaalf als eerste, ging goed omhoog maar
verloor concentratie en bel doordat ik eindeloos aan het vechten was met m’n
rits die nooit dicht wil. Binnen 25 minuten stond ik bij Godfrey op het
landingsterrein. Het was nog vroeg en de berg is niet enorm dus desnoods kan ik
de auto te voet gaan halen, dus ik reed weer omhoog. Daar keek ik recht tegen
de billen van Norm, die op een wat onhandige plek zat te poepen, en ik kon hem
mooi van de berg af helpen. Het woei inmiddels hard en zijn eerste tweehonderd
meter zagen er akelig uit, dus ik legde wel m’n harnas klaar maar bouwde m’n
vleugel nog niet op. Net toen het wat rustiger leek te worden kwam er een stel
parapenters omhoog, dus ik greep deze kans en liet me door hen de berg af
helpen. Helemaal op m’n dooie eentje starten vind ik al niet fijn en zeker niet
op een nieuwe plek, met zoveel wind en termiek en zo ver te lopen. Ik had niet
veel aan ze want ze hadden geen flauw idee hoe ze moesten helpen, maar het was
een fijn idee dat er mensen waren. De lift was niet heel krachtig en desondanks
was er hevige sink aan de randen van de bellen, het leek de hele vlucht van
twaalf minuten lang alsof ik in een rotor van iets zat. Zodra ik onder
starthoogte zakte begon ik met vol vg naar Godfrey’s te glijden, maar de sink
was zo heftig dat ik het nevernooit zou halen. Ik vloog wel over grote
weilanden, maar ze waren erg gearceerd, met hekken en koeien en bomen erin en
geen weg in de buurt. Doordat ik lang aarzelde waar ik zou landen, terwijl ik
helemaal geen tijd had om daarover na te denken, wapperde ik vrij stuurloos
over het platste en leegste terrein, kilometers van de weg af. Ik was
behoorlijk bang en deed alles verkeerd, behalve mezelf streng toespreken:
“vliegen!”, waardoor ik misschien net voldoende snelheid aantrok om heelhuids
aan de grond te raken.
Met de schrik vrij, had ik nu twee kilometer te sjouwen door
hoge distels, gras, dikke hopen stront. Niet helemaal achterstevoren dit keer,
een mooie meevaller. Ik bedacht dat ik op dit gebied toch wel ’s werelds
ultieme expert moet zijn: totaal alleen in de bloedhitte tussen de jonge
stieren langs vier hekken naar een weg zien te komen, zonder telefoon- of
radioreceptie. In eerste instantie had ik eigenlijk liever een potje willen
grienen, van de schrik, maar daar was geen tijd voor.
Toen ik de pakzak dichtritste kwam er een auto aan: Norm en
Patrick, een ouwe Belg die al sinds ’72 vliegt. Ze hadden van de parapenter
gehoord waar ik geland was, en brachten me naar boven om m’n auto op te halen. Hoewel
ik vrij langzaam en lichtbeladen naar beneden reed slipte ik toch twee keer
bijna de weg af, jeetje ik zou zo’n landing overleven en dan alsnog een dom
auto-ongeluk hebben! Afijn, ook dit avontuur ging weer voorbij en om zes uur
zat ik fris gedoucht aan de witte wijn. M’n buren zijn zo’n typisch Australisch
stel: semigepensioneerd, huis verkocht, reizen ze door het land van klus naar
klus en genieten ze van het campingleven. Hun kleinkinderen, die ze voor een
belangrijk deel opgevoed hebben (ook vrij typisch hier), komen voor kerstmis
naar de caravan. Ze vonden dat ik er verbrand en alleen uitzag, vandaar de
lieve uitnodiging. Inmiddels heb ik m’n potje gekookt in de campingkeuken en
word ik dol van de vogels. Vroeg tandjes poetsen en naar bed lijkt me.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten