12 december 2012

Manilla






Ik ben helemaal afgedraaid, van de hitte, de herrie van de vogels, de wijn van de buren, het gesjouw met m’n vleugel en belachelijk zware harnas, stof, dehydration, wind, angst. En tegelijk intens gelukkig. Gisteravond tegen elf uur kwam ik in Manilla aan, vijf uur rijden met m’n eigen muziek keihard door de auto dankzij Conrads soldeerkunsten, hapje Chinees onderweg, met Camerons tomtom direct naar de camping en Katharina’s tentje in het donker opgezet. Vanmorgen wakkergeschreeuwd door de vogels (gala’s en witte kakatoos denk ik, een soort kraaien, een soort eksters, en iets merelachtigs en allemaal even luiddruchtig en tam). Heel relaxed m’n ontbijtje in elkaar geflanst, spullen geordend, en om half tien op zoek naar de start. Een stoere jongen in z’n truck (een joewt, geen idee hoe ze dat spellen en waar het precies voor staat, maar het is een echte redneck-pickup) vol doodshoofden en wulpse dames wees me de weg naar Godfrey’s, en terwijl ik stond te aarzelen bij welk huis ik precies moest wezen kwamen Alan MacMillan, Fred uit Zuid-Afrika en hun chauffeur net langs. Gauw m’n spullen op hun auto, m’n registratie bij Godfrey geregeld, en naar boven. Mount Borah is niet enorm hoog maar het schijnt altijd termisch te zijn, er zijn startplekken naar alle kanten en het uitzicht is schitterend.
Ik startte om half twaalf als eerste, ging goed omhoog maar verloor concentratie en bel doordat ik eindeloos aan het vechten was met m’n rits die nooit dicht wil. Binnen 25 minuten stond ik bij Godfrey op het landingsterrein. Het was nog vroeg en de berg is niet enorm dus desnoods kan ik de auto te voet gaan halen, dus ik reed weer omhoog. Daar keek ik recht tegen de billen van Norm, die op een wat onhandige plek zat te poepen, en ik kon hem mooi van de berg af helpen. Het woei inmiddels hard en zijn eerste tweehonderd meter zagen er akelig uit, dus ik legde wel m’n harnas klaar maar bouwde m’n vleugel nog niet op. Net toen het wat rustiger leek te worden kwam er een stel parapenters omhoog, dus ik greep deze kans en liet me door hen de berg af helpen. Helemaal op m’n dooie eentje starten vind ik al niet fijn en zeker niet op een nieuwe plek, met zoveel wind en termiek en zo ver te lopen. Ik had niet veel aan ze want ze hadden geen flauw idee hoe ze moesten helpen, maar het was een fijn idee dat er mensen waren. De lift was niet heel krachtig en desondanks was er hevige sink aan de randen van de bellen, het leek de hele vlucht van twaalf minuten lang alsof ik in een rotor van iets zat. Zodra ik onder starthoogte zakte begon ik met vol vg naar Godfrey’s te glijden, maar de sink was zo heftig dat ik het nevernooit zou halen. Ik vloog wel over grote weilanden, maar ze waren erg gearceerd, met hekken en koeien en bomen erin en geen weg in de buurt. Doordat ik lang aarzelde waar ik zou landen, terwijl ik helemaal geen tijd had om daarover na te denken, wapperde ik vrij stuurloos over het platste en leegste terrein, kilometers van de weg af. Ik was behoorlijk bang en deed alles verkeerd, behalve mezelf streng toespreken: “vliegen!”, waardoor ik misschien net voldoende snelheid aantrok om heelhuids aan de grond te raken.
Met de schrik vrij, had ik nu twee kilometer te sjouwen door hoge distels, gras, dikke hopen stront. Niet helemaal achterstevoren dit keer, een mooie meevaller. Ik bedacht dat ik op dit gebied toch wel ’s werelds ultieme expert moet zijn: totaal alleen in de bloedhitte tussen de jonge stieren langs vier hekken naar een weg zien te komen, zonder telefoon- of radioreceptie. In eerste instantie had ik eigenlijk liever een potje willen grienen, van de schrik, maar daar was geen tijd voor.
Toen ik de pakzak dichtritste kwam er een auto aan: Norm en Patrick, een ouwe Belg die al sinds ’72 vliegt. Ze hadden van de parapenter gehoord waar ik geland was, en brachten me naar boven om m’n auto op te halen. Hoewel ik vrij langzaam en lichtbeladen naar beneden reed slipte ik toch twee keer bijna de weg af, jeetje ik zou zo’n landing overleven en dan alsnog een dom auto-ongeluk hebben! Afijn, ook dit avontuur ging weer voorbij en om zes uur zat ik fris gedoucht aan de witte wijn. M’n buren zijn zo’n typisch Australisch stel: semigepensioneerd, huis verkocht, reizen ze door het land van klus naar klus en genieten ze van het campingleven. Hun kleinkinderen, die ze voor een belangrijk deel opgevoed hebben (ook vrij typisch hier), komen voor kerstmis naar de caravan. Ze vonden dat ik er verbrand en alleen uitzag, vandaar de lieve uitnodiging. Inmiddels heb ik m’n potje gekookt in de campingkeuken en word ik dol van de vogels. Vroeg tandjes poetsen en naar bed lijkt me.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten